Vliegkamp Valkenburg en de Watersnoodramp

In de nacht van 31 januari op 1 februari 1953 werd een zesde deel van ons land overspoeld door de Noordzee. In de dagen erna speelde Vliegkamp Valkenburg een belangrijke rol bij de hulpverlening. Jaap Dubbeldam schreef daarover het volgende artikel.

Op zaterdagavond de 31e stormde het aan de Nederlandse kust. Het KNMI gaf waarschuwde voor noordwesterstorm, windkracht 9. In de loop van de nacht wakkerde de storm aan tot windkracht 10 en ruimde naar het noorden. Zondagmorgen om half vijf was de storm op z’n hoogtepunt. Bij Vlissingen en Hoek van Holland liep de windsnelheid op tot meer dan 120 km/u: windkracht 12, orkaan. Tegelijkertijd was het die nacht ook springtij: de waterstand was kort na middernacht bij Hoek van Holland maar liefst drie meter hoger dan normaal.

De combinatie van zware storm en springtij leidde tot 89 dijkdoorbraken en zo’n 500 bressen, waardoor zo’n 141.000 hectare land onder water kwam te staan. Een aantal Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilanden en delen van Noord-Brabant en Zuid-Holland werden overspoeld. Bijna 49.000 huizen en boerderijen werden getroffen. Er werden meer dan 100.000 mensen geëvacueerd. Voor 1835 mensen was de ramp fataal.

Zo zag het getroffen gebied eruit vanuit de Sikorsky S-51 van de MLD. Piloot Rudi Idzerda en ovl Taco Mulder redden minstens 54 levens met de enige Nederlandse helikopter. Archieffoto: W. Versteegh.
Al snel na de ramp verscheen het fotoboek Watersnoodramp 1953 met een tekening van het gebied waarop het rampgebied grijs is ingetekend. Let op de Flying Boxcars. Foto: N.V. Drukkerij De Spaarnestad.

Pas in de loop van de middag werd de omvang en de ernst van de ramp echt duidelijk. Een Belgische Hiller-helikopter, bestuurd door een Sabena-piloot, was al eerste boven het rampgebied. Hij steeg om 4 uur op van de luchthaven van Brussel met de vage opdracht om op Overflakkee 12 mensen te redden. Toen hij om zes uur in Oude Tonge landde, had hij 1000 mensen op daken en in bomen gezien. Hij had zich boven de uitgestrekte watermassa weten te oriënteren door het tellen van de kerktorens.

Nadat bekend was geworden dat er grote delen van Nederland onder water stonden en dat die gebieden onbereikbaar waren, kwam verslaggever Carel Enkelaar op het idee de ramp vanuit de lucht te bekijken. Voor heel veel geld regelde hij (namens de Volkskrant) een Dakota van de KLM. Boven het rampgebied maakten zij historische opnamen van de ondergelopen polders, vernielde dorpen en mensen op daken.

Op zondagochtend 1 februari lag Valkenburg er triest bij. Een paar fietsenrekken met afdak was door de wind weggeblazen en werden in de nabije bollenvelden met fietsen en al teruggevonden. Enkele gammele houten barakken van VSQ 860 waren omgevallen. In het vliegdienstgebouw werd bij Operaties een noodcentrum ingericht. Het was daar tijdens die stormnacht en op de zondagmorgen een drukte van belang. ’s Morgens om half tien kreeg al het personeel een oproep om naar het vliegkamp te komen.

Direct al op zondag werden door overheidsinstanties de eerste voorbereidingen getroffen voor een grootscheepse reddingsoperatie. In de nacht van 1 op 2 februari werd de inzet door marine, land- en luchtmacht gecoördineerd. Het vliegveld Valkenburg werd aangewezen als centrum voor de hulpverlening vanuit de lucht.

Dakota X-1 van de LSK maakte op 6 februari een buikschuiver tijdens de start. Op de achtergrond het dorp Valkenburg. Foto: NIMH.
Dakota’s van de 334 squadron, de KLM en de U.S. Air Force leverden een grote bijdrage aan de hulpvluchten boven het rampgebied. Op de foto een exemplaar van de Amerikaanse luchtmacht. Fotoarchief: F. Roomer

De operatie van dag tot dag

Zondag 1 februari

Al op zondagmorgen werden de Mitchells op stand-by gezet en de bemanningen van de Harpoons, Sea Fury’s en Firefly’s kregen te horen dat zij zich beschikbaar dienden te houden. In de loop van de zondag had het personeel van het vliegkamp 13 vliegtuigen gereed gemaakt voor hulpverlening. Dit waren vier Harpoons, drie Mitchells, twee Oxfords en vier Dakota’s. ’s Middags om vier uur was het vliegveld volledig bedrijfsklaar voor vliegoperaties.

Het stormde nog steeds uit het noorden. Op de hoofdbaan stond een dwarswind van 50 knopen. Er was echter een dringend hulpverzoek binnengekomen van de burgemeester van Middelharnis op Goeree en Overflakkee. Twee Mitchells van VSQ 5 hebben toen een eerste vlucht uitgevoerd, voornamelijk boven Flakkee en West-Brabant. Ze maakten daarbij gebruik van een van de oude startbanen, waarschijnlijk de 03/21, die nog bestond uit geperforeerde staalplaten. De Mitchells zagen kans om nog voor het invallen van de duisternis drie rubberboten te droppen in de buurt van Oud Tonge.

De drie knalgele Sea Otters van VSQ 8 werden die zondag stand-by gezet en ook de enige helikopter van de MLD, S-51 ‘Jezebel’ werd gereed gemaakt. De heli werd opgestart in een hangaar, maar zodra de rotorbladen buiten kwamen, begonnen ze zo hevig te zwiepen dat piloot Rudi Idzerda zijn poging moest opgeven.

Maandag 2 februari

Op maandag begon de hulp vanaf Valkenburg op gang te komen. Het voltallige personeel was opgeroepen en werd ingezet om de vliegtuigen te laden met hulpgoederen en medicamenten. Die dag kwam als eerste de S-51 in actie. De Jezebel vloog in alle vroegte naar het rampgebied om die eerste dag 45 mensen te redden vanaf daken van ondergelopen huizen. De daaropvolgende dagen opereerde de Jezebel vanaf het vliegbasis Woensdrecht, omdat dit dichter bij het rampgebied lag.

Ook twee Sea Otters kwamen die maandag actie. De toestellen maakten de eerste landingen op de ondergelopen polders tussen Oude en Nieuwe Tonge en brachten zo 27 mensen in veiligheid. Veelal werd met de drenkelingen naar droog gebied getaxied, terwijl de gewonden werden overgevlogen naar Valkenburg. Tijdens de vele vluchten boven het rampgebied hebben deze amfibieën een groot aantal mensen uit hun benarde posities bevrijd.

Als een Sea Otter niet zelf bij de slachtoffers kon komen, werd contact opgenomen met de Harpoon die boven het gebied als verbindingsvliegtuig diende. Vanuit dit vliegtuig werd dan een helikopter naar de plek des onheils gedirigeerd. De Harpoon was ook de verbindingsschakel tussen bureau Operaties op Valkenburg en de boven het rampgebied opererende vliegtuigen en helikopters. Een Harpoon wierp die maandag ook 15 rubberboten uit bij onder andere Stavenisse. Een Oxford vloog met twee ingenieurs van Waterstaat boven het getroffen gebied om vast te stellen waar de plaatsen waren die het dringendst hulp nodig hadden.

De vier vliegwaardige Dakota’s van de Luchtstrijdkrachten werden ook volop ingeschakeld voor de droppingsvluchten. Het waren de vliegtuigmakers en andere technici die vanuit de achterdeur voedsel, rubberboten, medicijnen, zandzakken, kleding en laarzen naar buiten duwden. Ook twee Dakota’s van de KLM vlogen die maandag vanaf Valkenburg om rubberboten en voedsel af te werpen.

In totaal zijn op maandag 2 februari vanaf Valkenburg 48 vluchten uitgevoerd, waarbij 40 rubberboten, tientallen containers met water en enkele honderden kilo’s voedsel werden gedropt.

Aan de droppings werd ook deelgenomen door SA-16A Albatrossen van de U.S. Air Force. Met op de achtergrond het vliegdienstgebouw wacht de 49-0096 van het 69th ARS op een volgende vlucht. Fotoarchief: F. Roomer.
Voor de aanvoer naar Valkenburg van de door de Engelse regering beschikbaar gestelde hulpgoederen werd onder andere gebruik gemaakt van een Handley Page Hastings. Fotoarchief: F. Roomer.

Dinsdag 3 februari

Vanaf dinsdag werd de hulpverlening steeds omvangrijker. Hulpverleners kwamen op honderden schepen het rampgebied binnen en waar mogelijk gebeurde dat ook over de weg. Zij wisten veel slachtoffers uit het rampgebied te evacueren. Vliegtuigen dropten op grote schaal zandzakken, rubberlaarzen en rubberboten. Dit alles werd gecoördineerd vanuit het ‘droppingbureau’ op Valkenburg. Vanaf half negen stegen vanaf Valkenburg de Sea Otters, Mitchells, Harpoons en Dakota’s op. Vanuit de Harpoons werden voedsel en lege zandzakken gedropt. Tijdens een van de eerste vluchten op 3 februari bleek dat dit niet helemaal zonder risico was, toen een zandzak vast bleef zitten aan een stabilo van de Harpoon 19-6. Het toestel werd daardoor slechter bestuurbaar en trilde nogal, vooral bij lage snelheden. Met een ‘high-speed’ landing kon de piloot het toestel veilig op Valkenburg aan de grond zetten.

De 11 vliegtuigen van de MLD verrichtten zeer nuttig werk, want ze dirigeerden ook de helikopters naar noodsituaties. Deze dag bleef een Sea Otter steken achter een net dat onder het wateroppervlakte zat verscholen.

Behalve vanaf Valkenburg werd ook vanaf Schiphol en Gilze-Rijen gevlogen. ’s Middags waren ongeveer 150 vliegtuigen onafgebroken in actie. De eerste Amerikaanse vliegtuigenwaren inmiddels op Valkenburg gearriveerd. De pers werd op het vliegkamp uitgenodigd om het laden van een C-119C Flying Boxcar te fotograferen. Ook Amerikaanse C-47 Dakota’s en HU-16 Albatrossen namen al deel aan de reddingsoperaties vanaf Valkenburg. Volgens de Nieuwe Leidsche Courant van 4 februari hadden de Amerikaanse strijdkrachten inmiddels zeven transportvliegen, 15 verbindingsvliegtuigen en 18 helikopters gestuurd.

Op Valkenburg arriveerden dinsdags ook twee Dakota’s van de Noorse Luchtmacht met dekens, en een Catalina van de Deense Luchtmacht met hulpmateriaal. De KLM stuurde nog een derde Dakota en de Rijksluchtvaartschool in Eelde stuurde vier Beechcraft Navigators naar Valkenburg. Twee op Leeuwarden gestationeerde Navigators van de LSK werden ook naar Valkenburg overvlogen.

Het aantal hulpvluchten vanaf Valkenburg op 3 februari bedroeg 80 en ze werden uitgevoerd met 31 vliegtuigen. De MLD nam hiervan 40 vluchten voor haar rekening met een gezamenlijke vliegtijd van 64 uur. In totaal waren op dinsdagavond 124 vliegtuigen en helikopters voor de reddingsvluchten beschikbaar. Het aantal helikopters bedroeg 15, waaronder drie Amerikaanse, negen Engelse, twee Belgische en de MLD Sikorsky S-51. 13 helikopters werden nog verwacht uit Amerika en Engeland.

Woensdag 4 februari

Op 4 februari kwam de hulp uit het buitenland goed op gang. Diverse NAVO-landen zonden militairen en materiaal en overal in de westerse wereld werden inzamelingsacties gehouden. Op Valkenburg arriveerden weer twee Dakota’s uit Noorwegen met dekens en kleren en uit Denemarken arriveerde een B-17 Flying Fortress met aan boord meer dan 50 rubberboten.

De droppings die de eerste dagen door de vliegtuigen van de MLD en de LSK werden uitgevoerd, werden vanaf 4 februari voornamelijk door de Amerikaanse Flying Boxcars uitgevoerd. Het aantal C-119’s was uitgebreid met twee extra toestellen. Deze dag werd ook het prototype van de Fokker S.13 ingezet voor een opdracht om medicamenten uit te werpen boven Walcheren.

Het woei die dag nog steeds hard en het zicht was matig. Zo langzamerhand begon het water in het ondergelopen gebied te zakken, waardoor het niet langer verantwoord was om met de Sea Otters waterlandingen te maken. Ze werden vanaf nu ook ingezet voor het afwerpen van goederen.

Alle vliegtuigen bij elkaar maakten deze dag vanaf Valkenburg bijna 120 vlieguren verdeeld over 91 vluchten. Ze werden uitgevoerd door 31 vliegtuigen. Gedropt werden 149.000 zandzakken, 84 rubberboten, 3360 liter water, 17.330 broden en 500 kg aan overig voedsel. In totaal waren die woensdag 220 vliegtuigen bij de hulpverlening betrokken, waaronder 25 helikopters. Woensdag en donderdag waren de drukste dagen op Valkenburg.

Donderdag 5 februari

Het weer was deze dag nog steeds erg slecht. Het wolkendek lag tussen de 300 en 500 voet en het was guur en koud. De Fokker S.13 vloog die ochtend vanaf Valkenburg een missie naar Walcheren, maar kwam ter hoogte van Hoek van Holland bijna in botsing met een Vickers Valetta van de Royal Air Force die samen met een tweede toestel onderweg was naar Valkenburg. Die dag arriveerden vier Valetta’s op Valkenburg. ’s Middags arriveerden ook drie Italiaanse vliegtuigen met hulpgoederen. Het aantal KLM-Dakota’s op Valkenburg werd uitgebreid tot vijf en het totaal aantal vanaf Valkenburg opererende vliegtuigen kwam daarmee op 34, waarvan 12 van de MLD.

Het aantal reddingsvluchten vanaf Valkenburg bedroeg op donderdag 83, met een gezamenlijke vliegduur van 115 uur, waarbij ook weer 135.700 zandzakken werden uitgeworpen. Door de Flying Boxcars werden 88 grote splinternieuwe reddingsvlotten uitgeworpen die door de Valetta’s waren afgeleverd. Vanwege het slechte weer nam het aantal vluchten in de loop van de middag af.

Tijdens een van de vluchten moest Sea Otter 12-3 een voorzorgslanding maken op het Haringvliet. Ook op het Hollands Diep maakte een Sea Otter een voorzorgslanding.

De Sikorsky S-51 ‘8-1 Jezebel’ van de MLD was in 1953 de enige Nederlandse helikopter. Hier staat de Jezebel in Zierikzee met op de achtergrond een Amerikaanse S-55 en in de lucht een Britse Sycamore. Foto: NIMH.
Een heel belangrijke bijdrage aan de droppings na de Watersnoodramp is vanaf 3 februari 1953 geleverd door negen Fairchild C-119C Flying Boxcars van de U.S. Air Force. Fotoarchief: F. Roomer.

Vrijdag 6 februari

Net als de voorgaande dagen was het op vrijdagmorgen nog bijzonder koud. Om tien uur vertrok vanaf Valkenburg C-47 X-1 van 334 squadron met aan boord ongeveer 2500 kilo vracht, die gedropt moest worden boven het rampgebied. Bij de start bleek al dat er iets mis was met de besturing van de Dakota, maar het toestel kon toch nog los komen. Aan het eind van de baan 06 ging het fout en maakte de X-1 een buikschuiver, waarbij de rechter motor van de vleugel afbrak. De Dakota werd zo zwaar beschadigd, dat het toestel moest worden afgeschreven. De bemanning kwam er gelukkig goed vanaf. Hoogstwaarschijnlijk was ijsafzetting de oorzaak van het ongeval. Uit Denemarken arriveerden weer twee Catalina’s van de Deense Luchtmacht, met rubberboten. Het aantal C-119’s van de USAF was inmiddels opgevoerd tot zes, waardoor het gebruik van de kleinere vliegtuigen overbodig werd.

Vanaf Valkenburg werden deze dag 42 vluchten gemaakt, waarbij 93.700 zandzakken en 10.820 broden werden afgeworpen.

Zaterdag 7 februari en daarna

De hulpvluchten vanaf Valkenburg liepen vanaf 7 februari terug, maar het zou toch nog tot 16 februari duren voordat de laatste Amerikaanse C-119 vertrok. Op maandag vertrokken de meeste buitenlandse vliegtuigen vanaf Valkenburg. De KLM-Dakota’s vlogen terug naar Schiphol. Vanaf nu werd voornamelijk nog gevlogen door de Dakota’s van de LSK en de Flying Boxcars van de USAF.

De evacuatie van de slachtoffers van de ramp was op 10 februari voltooid, maar dat betekende nog niet dat de hulpvluchten afgelopen waren. De dijken moesten nog worden gedicht en er waren nog steeds door het water geïsoleerde gebieden. Toen op 10 februari een tussenbalans werd opgemaakt, bleek dat vanaf 2 februari in totaal 419 vluchten waren uitgevoerd vanaf Vliegkamp Valkenburg. De Amerikanen met hun C-119’s namen de meeste voor hun rekening.

Dinsdag 10 februari was de laatste dag dat de Sikorsky S-51 actief was boven het rampgebied. Piloot Idzerda vloog de heli terug naar Valkenburg. Met de helikopter waren in de voorafgaande week honderden mensen geëvacueerd, waarvan 54 mensen echt op het punt stonden te verdrinken.

Buitenlandse hulp

Op Valkenburg was het vooral de eerste week een komen en gaan van buitenlandse vliegtuigen. Dat waren vooral de Amerikaanse toestellen, maar er landden ook vliegtuigen uit Engeland, Canada, Denemarken, Italië en Noorwegen. De vliegtuigen van deze vijf landen beperkten zich tot het aanvoeren van de door die landen beschikbaar gestelde goederen.

Voor die aanvoer maakte Engeland gebruik van Vickers Valetta’s en Handley Page Hastings. Canada stuurde Canadair DC-4M Argonauts en DHC.2 Beavers en Denemarken stuurde PBY-5 Catalina’s en B-17 Flying Fortress. Uit Noorwegen kwamen minstens drie C-47 Dakota’s.

De allerlaatste buitenlandse toestellen die arriveerden en vertrokken waren twee driemotorige Fiat G.212’s van de Italiaanse luchtmacht. Deze stokoude vliegtuigen hadden na een lange reis via Nice en Parijs uiteindelijk Valkenburg bereikt. De goederen, die door de Paus en de Italiaanse regering waren geschonken, werden uitgeladen, waarna de oude Fiats niet-vliegklaar werden verklaard. De bemanningen gingen daarna naar Amsterdam in afwachting van het bericht van de technici dat de toestellen weer mochten vliegen. Toen dat bericht kwam werd de reis naar Rome, via Parijs, aanvaard. Dat was lang nadat de reddingsoperatie voorbij was.

Toen de omvang van de ramp bekend was, vroeg de Nederlandse regering ook Amerika om hulp. In antwoord op dit verzoek werd in Den Haag door de U.S. Army een organisatie in het leven geroepen om de Amerikaanse hulp te coördineren. Naar goed Amerikaanse gebruik had de Amerikaanse deelname een codenaam: ‘Operation Humanity’. De bijdrage bestond met name uit negen Fairchild C-119C Flying Boxcars van de 317th Troop Carrier Wing. Er waren niet constant negen toestellen aanwezig, omdat er ook wisselingen plaatsvonden.

De toestellen met hun dubbele staart en vierkante romp dropten voornamelijk goederen en lege zandzakken. Bij het uitgooien van de lading ging de achterklep open en werd de lading door een paar man letterlijk weggeschopt. Tijdens een van deze vluchten had een bemanningslid zich niet goed vastgeklampt en was daardoor met de lading uit het vliegtuig gevallen. Hij zou het hebben overleefd, omdat hij in een ondiep modderig meertje op zijn benen terecht was gekomen.

Twee Fairchild C-119C Flying Boxcars van de U.S. Air Force en een B-25 Mitchell van VSQ.8 op het hoofdplatform van Valkenburg. Fotoarchief: F. Roomer.
Een zeldzame kleurenfoto van een C-119C van het 317th Troop Carrier Wing. ‘535’ deed mee aan de hulpvluchten: zie de foto links. Foto: Lewis Ameel, www.usaf317thvet.org

Tot slot

Toen op 16 februari de luchtoperaties werden beëindigd, waren er 72.000 broden, 14.000 liter water, 13.600 kilo voedsel, 280 rubberboten en 683.100 zandzakken uit de vliegtuigen geworpen en hadden de vliegtuigen 400.000 liter brandstof en 4.500 liter smeerolie verbruikt. Het was een gigantische operatie die voor topdrukte op Valkenburg had gezorgd, maar ongetwijfeld veel mensenlevens heeft gered.

Jaap Dubbeldam bedankt al degenen die geholpen hebben bij de voorbereiding van dit artikel.

Lees de volgende artikelen